7.1
Bloem is een orgaan van een plant, functie = voortplanting
Onderdelen bloem:
Bloembodem |
Zitten onderdelen van de bloem op vast |
Bloemkelk (bevat kelkbladeren) |
Beschermen de bloem als die in de knop zit tegen kou, uitdroging en beschadiging (vraat) |
Bloemkroon (bevat kroonbladeren) |
Insecten lokken |
Meeldraden |
Mannelijk voortplantingsorgaan |
Stamper |
Vrouwelijk voortplantingsorgaan |
Vruchtbeginsel |
Bevat een of enkele zaadbeginsels = vrouwelijke voortplantingscel met kern |
Nectarkliertjes |
Nectar maken om insecten te lokken |
7.2
Bestuiving = overbrengen van stuifmeel van de meeldraden naar de stempel van de stamper
- Altijd naar plant van dezelfde soort
Twee soorten bestuiving:
- Kruisbestuiving = stuifmeel gaat van de ene bloem naar een andere bloem van dezelfde soort
- Zelfbestuiving = stuifmeel komt op een bloem van dezelfde plant terecht
Insectenbloemen |
Windbloemen |
Grote, opvallende/gekleurde kroonbladeren |
Kleine, groene kroonbladeren |
Ruiken sterk |
Geurloos |
Maken nectar |
Geen nectar |
Meeldraden en stamper steken minder ver uit de bloem |
Meeldraden en stamper steken ver uit de bloem |
Kleverig en minder licht stuifmeel |
Heel veel en licht, glad stuifmeel |
7.3
Bestuiving en bevruchting:
- Een bij zuigt nectar uit de bloem, waarbij stuifmeelkorrels aan de bij blijven plakken.
- De bij gaat naar een andere bloem en de stuifmeelkorrels blijven plakken aan de stempel
- Uit de stuifmeelkorrel vormt een stuifmeelbuis
- De stuifmeelbuis groeit naar beneden richting het zaadbeginsel
- De kern van de stuifmeelkorrel versmelt met de kern van de eicel
- Uit de bevruchte eicel ontstaat een kiem
- Uit het zaadbeginsel ontstaat een zaad
- Uiteindelijk verschrompelen de kroon en kelkbladeren en groeit het vruchtbeginsel sterk
7.4
Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht
Peulvrucht bevat meerdere zaden. Elk zaad komt uit 1 zaadbeginsel. Voor elk zaad is 1 stuifmeelkorrel en 1 eicel gebruikt.
7.5
Zaadverspreiding:
- M.b.v. dieren
-
- vruchten eten vanwege sappig vruchtvlees en uitpoepen zaden
- kleven aan vacht dier m.b.v. haakjes
- wintervoorraden in grond worden vergeten (eikels)
- M.b.v. wind, bijv. paardenbloem en esdoorn
- Door plant zelf, bijv. springzaad, brem, erwt
Extra 7.6
Geslachtelijke voortplanting = als er bevruchting plaats vindt bij de voortplanting
Ongeslachtelijke voortplanting = voortplanting waarbij geen bevruchting plaats vindt; hierbij groeit een stukje van de volwassen plant uit tot een nieuwe plant.
Voorbeelden ongeslachtelijke voortplanting:
- Knollen = verdikte stengels die uitlopers kan vormen uit de ‘knoppen’
- Bollen = verdikte bladeren (rokken), met daartussen ‘knoppen’ (hieruit kan nieuwe bol groeien)
- Uitloper = lange stengel (boven de grond) waaruit nieuwe plant groeit (bv. aardbei)
- Wortelstok = lange stengel die onder de grond groeit, waaruit nieuwe plant groeit
- Stekken = stukje van plant afsnijden dat vervolgens wortels gaat maken (nieuwe plant)
- Weefselkweek = groeipunten (okselknoppen en eindknoppen) worden afgesneden en in een voedingsbodem geplaatst. Elk groeipunt wordt een nieuw plantje
Extra 7.7
Tweeslachtige plant: heeft stamper + meeldraden
Eenslachtige plant: heeft stamper (vrouwelijke bloem) of meeldraden (mannelijke bloem)
Wilg heeft trosjes eenslachtige bloemen = katje
Plant die tweeslachtig is, is een eenhuizige soort
Plant die eenslachtig is, is een tweehuizige soort