De ogen. Een verlengstuk van de hersenen
Er valt licht op het oog, het passeert het hoornvlies. Het gaat het oog binnen door een opening: de pupil. Het licht raakt de lens die de lichtstralen breekt zodat het beeld op de achterwand van het oog wordt geprojecteerd: het netvlies. Je kijkt bijvoorbeeld naar een dennenboom. En zo komt ie op het netvlies terecht. Een verkleind beeld op zijn kop. Net als de diafragmaopening van een camera wordt ook de pupil groter en kleiner om te bepalen hoeveel licht erin valt. En er is een lenzensysteem, maar het oog is geen camera. In plaats van een film heeft het oog het netvlies. Een laag lichtgevoelige cellen op de achterwand van het oog: het netvlies. Het bestaat uit twee soorten cellen: staafjes en kegeltjes. Staafjes komen het meeste voor. Met de kegeltjes kunnen we kleuren zien. Ze reageren op verschillende golflengtes van het licht: rood, blauw, groen. Vanuit het netvlies gaan er dan impulsen via de gezichtszenuw naar de hersenen. Een korte route. De ogen zijn eigenlijk een verlengstuk van de hersenen. De impulsen van de linkerkant van het netvlies gaan naar de visuele schors in de rechterhelft. En van de rechterkant gaan ze naar de linkerhersenhelft.



Wat is het nut van tranen?
Je ziet het misschien niet meteen, maar eigenlijk loop je de hele dag door te huilen. Dat zijn je basale tranen. Die worden continu aangemaakt om te voorkomen dat je ogen uitdrogen, en ze bieden je ogen voeding en bescherming. Dat zijn dus toptranen! Daarnaast heb je af en toe ook reflextranen: die komen bijvoorbeeld opzetten als je uien moet snijden of een vuiltje in je oog krijgt. De reflextranen spoelen je geïrriteerde oog schoon, zodat je op termijn niet blijft zitten met een enorme vuiltjesbelt in je oog. Maar het echte huilwerk, wenen, schreien, janken en grienen, dat doen we met onze -emotionele tranen. Die waterlanders komen als je huilt van ellende (aaaaauuuu) of juist van geluk (oooh, yes! yes!). Deze emotionele tranen zijn uniek voor de mens. Andere diersoorten snotteren dus niet. Als zij emotioneel zijn, is er altijd wel een soortgenoot in de buurt die dat ruikt. Maar wij hebben onze tranen! En omdat je een huilbui moeilijk kunt faken is het een heel krachtig communicatiemiddel. Huilen is dus een soort megafoon van je ziel. Als je wel op commando kunt huilen dan noemen we dat ‘krokodillentranen’. Want krokodillen huilen niet, die bijten gewoon.
Waarom zien we alles op de kop?
Lichtstralen gaan door de pupil en de lens heen. Achterin je oog valt het licht op het netvlies. Het licht wordt zo gebroken, dat er op het netvlies een scherp beeld ontstaat, maar… wel op zijn kop! Je hersenen draaien dit beeld weer om. Op de plek waar de oogzenuw het oog verlaat zit geen netvlies. Als hier licht op valt zie je niets. Het wordt de “blinde vlek” genoemd. Precies in het midden van het netvlies ligt de gele vlek. Hier liggen veel zintuigcellen en daarom kun je in de gele vlek juist heel goed zien. Rond je ooglens ligt een kring van spiertjes, zij kunnen de ooglens platter en boller maken. Als je een voorwerp in de verte ziet is de ooglens platter dan wanneer je voorwerpen van dichtbij bekijkt.
Het bionische oog (Hoe kan een blinde met een kunstoog weer zien?)
Bij een pasgeboren kind moeten neuronen in het visueel gebied nog geordend worden. Baby’s kunnen alleen nog maar licht en donker waarnemen. Alleen in de eerste drie jaar van het leven kan het visuele centrum zich ontwikkelen. Voor mensen die blind of slechtziend zijn en waarbij een bril, lenzen of een laserbehandeling geen baat meer hebben, zou een hersenimplantaat gemaakt kunnen worden of bestaat zoiets al. De ontwikkeling van een kunstoog staat nog in de kinderschoenen. In verschillende landen wordt gewerkt aan een techniek om blinde mensen weer te laten zien. Ruim tien jaar geleden werd bij een mevrouw in België een implantaat ingebracht met daaraan vier elektroden die aan de optische zenuw werden aangesloten. Haar blindheid was twee jaar daarvoor ontstaan. De oorzaak was een erfelijke ziekte: Retinitis Pigmentosa. Hierdoor gingen de kegeltjes en staafjes kapot. Omdat ze heeft kunnen zien is haar visuele hersendeel actief geweest. Ze kijkt met een bril waar een camera aan de zijkant is geplaatst. Die is aan haar optische zenuw aangesloten. Ze maakt dus met haar hoofd de bewegingen en niet meer met haar ogen. Maar ook zijn er al resultaten geboekt door gentechnieken. "Er zijn in de afgelopen paar weken hè, dus heel recentelijk, enorme sprongen vooruit gemaakt in de gentherapie. Er is een ziekte waarbij je blind wordt, omdat je netvlies niet goed werkt. Bij die ziekte zijn nu een aantal patiënten behandeld die weer inmiddels vanuit hun blindheid weer zijn gaan zien. Dat is een enorme sprong vooruit." "Eén bijvoorbeeld, een ouderdomsziekte, heet Macula Degeneratie, dat is Ouderdomsblindheid. En er zijn tenminste vier groepen in de wereld waar ze heel goed die oogepitheelcellen kunnen maken en transplanteren ze nu met succes in die ogen van ratten. En er is het idee binnen een paar jaar kan je ouderdomsblindheid waar veel mensen ook in Nederland aan lijden kun je behandelen."
WAAROM GA JE SLECHTER ZIEN ALS JE OUDER WORDT?
Het menselijk oog is geweldig: iets kan kilometers ver weg staan, of op maar een centimeter afstand, en we kunnen het allemaal prima zien. Dat doen we door onze ooglens boller of juist platter te maken. Een autofocus, gratis geleverd bij elk paar ogen. Die autofocus noemen we ook wel het accommodatievermogen, en hoe jonger je bent, hoe groter dat vermogen is. Een kindje zonder bril heeft een accommodatievermogen van 14 dioptrieën, maar haar opa komt nog maar tot 2. Dit komt omdat vanaf je 40ste je ooglens minder elastisch wordt, waardoor die minder bol kan worden. Hierdoor wordt het moeilijker om scherp te stellen op voorwerpen die dichtbij staan. Dit fenomeen noemen we ‘presbyotie’, oftewel ‘ouderdomsverziendheid’, oftewel ‘ouderdomsdichtbijedingennietgoedziendheid’. Gelukkig is dit ouderdomskwaaltje makkelijk op te lossen, door even een leesbrilletje te halen. En dan zie je alles opeens weer zo helder als glas. Als je glas tenminste helder is.