adenine
|
een stikstofbase
|
allel
|
1 van de genen van een genenpaar / variant van een gen
|
aminozuur
|
organische stoffen met carboxyl- en aminogroepen. Ongeveer 20 aminozuren spelen een rol als grondstof voor de synthese van eiwitten
|
autosoom
|
chromosoom, dat niet direct betrokken is bij het totstandkomen van het geslacht van een individu, dit in tegenstelling tot een geslachtschromosoom, die heterosoom is
|
basenparing
|
de stikstofbasen van de beide nucleotidenketens zijn twee aan twee met elkaar verbonden. (A met T, en C met G)
|
chromosoom
|
structuur, die in lineaire volgorde genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten en zijn te zien tijdens mitose en meiose
|
cytosine
|
een stikstofbase
|
desoxyribose
|
een suiker met 5 C-atomen per molecuul, bestanddeel van DNA
|
DNA
|
desoxyribonucleïnezuur, een keten (molecuul) opgebouwd uit nucleotiden, die bestaan uit een suiker (desoxyribose) een stikstofbase en een fosfaatgroep
|
DNA-sequentie
|
volgorde van de vier bouwstenen waaruit DNA is opgebouwd
|
dominant allel
|
allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype
|
draagster
|
een vrouw die heterozygoot is voor een X-chromosomale eigenschap
|
eiwitsynthese
|
proces, waarbij uit aminozuren polypeptiden (eiwitten) worden gemaakt. Dit gebeurt aan de ribosomen met behulp van mRNA
|
enzymen
|
biokatalysator. Organische stof die stofwisselingsprocessen versnelt zonder zelf verbruikt te worden
|
epigenetica
|
de studie van wijzigingen in de genexpressie zonder dat er wijzigingen in de dna-sequentie plaats vinden
|
erffactor
|
een gen
|
fenotype
|
de waarneembare eigenschappen van een individu
|
gameten
|
geslachtscellen
|
gekoppelde overerving
|
twee genenparen liggen in hetzelfde chromosomenpaar
|
gen
|
een gedeelte van het chromosoom met gecodeerde informatie voor één erfelijke eigenschap. Een gen bevat de informatie voor een polypeptide (eiwit), dat gewoonlijk een essentiële rol speelt bij het tot stand komen van het fenotype
|
genetica
|
erfelijkheidsleer
|
genexpressie
|
het tot uiting komen van een gen
|
genomica
|
studie van het genoom van een organisme
|
genoom
|
de volledige set genen van een organisme inclusief niet-coderend DNA
|
genotype
|
de verzameling genen in een cel
|
guanine
|
een stikstofbase
|
hemofilie
|
bloederziekte
|
heterosoom
|
een geslachtschromosoom (X of Y)
|
heterozygoot
|
het genenpaar van een eigenschap bestaat uit twee ongelijke genen
|
homozygoot
|
het genenpaar van een eigenschap bestaat uit twee gelijke genen
|
intermediar
|
twee ongelijk allelen komen beide tot uiting in het fenotype
|
junk-DNA
|
niet-coderend DNA. De naam voor stukken DNA in het genoom die geen bekende functie hebben. Ongeveer 95 % van het menselijk genoom wordt beschouwd als "junk-DNA
|
karyogram
|
een chromosomenportret
|
karyotype
|
de chromosomen van een eukaryote cel naar grootte en in paren gerangschikt
|
letale factor
|
een allel dat geen levensvatbaar individu oplevert als een allelenpaar bestaat uit twee van zulke genen
|
Mendel
|
Johann Mendel is de grondlegger van de genetica
|
mitochondriaal DNA
|
klein ringvormig DNA in de mitochondrien, wat alleen via de eicel aan een volgende generatie wordt doorgegeven
|
monohybride kruising
|
kruising waarbij gelet wordt op de overerving van 1 eigenschap
|
multipele allelen
|
voor 1 erfelijke eigenschap bestaan drie of meer allelen, bijv. bij bloedgroep
|
mutatie
|
verandering in de volgorde van het DNA of RNA
|
myotone dystrofie
|
een erfelijke spierziekte
|
nucleotide
|
bestanddeel van nucleïnezuren. Een nucleotidemolecuul bestaat uit een monosacharide, een organische base en een fosfaatgroep
|
onvolledig dominant
|
een dominant allel dat bij een heterozygoot individue een recessief gen ook enigzins tot uiting laat komen in het fenotype
|
recessief allel
|
een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is
|
recombinatie
|
het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen
|
ribosoom
|
bolvormig organel dat een belangrijke rol speelt bij de eiwitsynthese. Ribosomen zijn veelal gelegen op de membranen van het endoplasmatisch reticulum.
|
RNA
|
ribonucleïnezuur, nucleïnezuur dat ribose als sacharide en de basen uracil, adenine, guanine en cytosine bevat. RNA bestaat uit een enkele streng nucleotiden
|
stikstofbase
|
een van de vijf basen in DNA of RNA, Thymine, Adenine, Cytosine, Guanine en Uracil
|
thymine
|
een stikstofbase
|